Museumroof maakt heropening oorlogstentoonstelling hoogst onzeker
Even leek het er nog op dat de gestolen collectie van het oorlogsmuseum in Ossendrecht was teruggevonden. Maar hét sprankje hoop dat eigenaar Jan de Jonge (78) had, lijkt voorgoed vervlogen. Een half jaar na de grote roof worstelt hij met de vraag of hij de deuren van zijn museum ooit nog zal heropenen.
De vitrines in de expositieruimte staan er leeg en onaangeroerd bij. Geen spoor te bekennen van dolken, vuurwapens en andere militaire objecten uit Nazi-Duitsland. Een paar etalagepoppen, half aangekleed met soldatenuniformen, lijken stoïcijns naar de deur te kijken waarlangs de inbrekers in oktober binnenkwamen.
Jan heeft al maanden niet meer naar zijn museum omgekeken. Verslagen door de brutale diefstal, de coronamaatregelen die in het najaar volgden én de zorg voor zijn ernstig zieke echtgenote. De museumeigenaar en zijn vrouw hebben het de afgelopen maanden flink voor de kiezen gehad. “Na de diefstal belandde mijn vrouw voor een zware ingreep in het ziekenhuis. Tijd om de schade te herstellen of de collectie op orde te brengen, heb ik nog steeds niet. Het ligt er nog net zo bij als toen.”
“Er zijn nog wat tips uitgezocht.”
Jan is nog altijd onthutst over de inbraak, waarbij voor bijna een miljoen euro uit zijn unieke privécollectie werd gestolen. Complete etalagepoppen met SS-uniformen, helmen, wapen en parachutes. Alles werd uit het museum gestolen. Ook het pronkstuk verdween, een zeldzaam Duitse fallschirmjäger geweer. “Het gaat mij ontiegelijk aan het hart. De spullen waren ook niet verzekerd.”
Met militaire precisie gingen de dieven te werk. De recherche hield een sporenonderzoek, peilde het mobiele telefoonverkeer uit en bekeek camerabeelden. Maar de verdachten bleven tot nu toe buiten beeld. Jan: “De politie heeft mij laten weten dat het onderzoek afgerond is. Er zijn nog wel wat tips zijn uitgezocht.”
Zo dacht iemand daags na de diefstal de paspoppen met uniformen te hebben gezien in een commerciële opslagruimte in Bergen op Zoom. De politie nam poolshoogte en ontdekte dat het etalagepoppen met moderne legerprint kleding was. “Ook heeft de politie nog een keer foto’s gestuurd van Nazi-spullen die in Dordrecht waren gevonden, maar daar zat niks van mij bij.”
“Aasgieren noem ik ze.”
Jan verwacht dan ook niet dat hij zijn collectie, die hij in ruim zestig jaar bij elkaar verzamelde, ooit nog terugziet. “Waarschijnlijk zit er nu iemand van te genieten in zijn kelder, want het verkopen van deze unieke spullen blijft niet ongezien.”
Het is ook hoogst onzeker of de overgebleven objecten voor Jan nog voldoende zijn om het museum open te houden. Mensen met ‘vage verhaaltjes’ proberen van de onzekere situatie te profiteren. “Ze bellen mij op om te vragen of ik de historische stukken van de hand wil doen. Het liefst voor niets. Aasgieren noem ik ze maar, voor het gemak.”
De Ossendrechtse museumeigenaar gaat er niet op in. Hij zoekt ‘een goed huis’ voor zijn spullen. “Iemand die weet hoe je met deze buitengewoon interessante collectie moet omgaan. Maar voor nu is de gezondheid van mijn vrouw het belangrijkste.”